Het boek Jona begint met de woorden: “Het woord van de Heere kwam tot Jona.”
Het gebed van Jona, in Jona 2 is gesproken in de diepte.
Jona geeft zijn leven vanuit het binnenste van de vis, in het gebed, letterlijk over aan de Heer.
Hij sluit af met de woorden: “Maar ik, met dankzegging zal ik U offers brengen; wat ik beloofd heb, zal ik nakomen. Het heil is van de Heer!” Waarop het antwoord van de Heer in eerste instantie niet gericht is aan Jona, maar aan de vis. Die Jona vervolgens uitspuwt op het droge.
Daarna kwam het woord van de Heere voor de tweede keer tot Jona.
In de daad van bevrijding uit de vis, komt het woord van de Heere kennelijk niet 1 op 1 tot Jona. God spreekt en Jona ontvangt het woord van Heere.
Jona is boos wanneer Ninevé zich bekeerd: “Zie ik had niet hoeven gaan, mijn weerstand was terecht. Ik wist wel dat het zo zou gaan.”
Hij is zo boos, dat hij het leven erom wil laten. Niet een beetje verongelijkt, maar zo erg verongelijkt dat sterven beter lijkt dan leven met het gevoel van verongelijktheid. De genade die de Heer richting Ninevé laat zien, is kennelijk niet het heil waarover Jona het in de vis heeft.
Het uitvoeren van de opdracht die hij kreeg heeft Jona veel gekost. Dat hij de juiste man op de juiste plek was, ziet hij even niet.
De Heer stelt Jona daarop een vraag: “Bent u terecht in woede ontstoken?”
Dit is een vraag die tot zelfreflectie zou kunnen leiden. De Heer legt niet uit waarom, maar onderwijst door een aanzet te geven tot zelfreflectie.
Deze sleutel van de omgang met de Heer, deze verdieping in de relatie die zij hebben, moet Jona zichzelf cadeau geven.
Jona’s antwoord is vervolgens geen woord maar een daad. Namelijk om ondanks deze aanzet, met woede in zijn hart, buiten de stad te kijken naar wat er gebeurt. Hierbij is zijn verwachting (ondanks zijn begrip van erbarmen-hij wist ja dat het zo zal gaan) dat er vast iets gebeurt qua ondergang met Ninevé. Een klok en klepel verhaal? Jona benoemd van Gods grootheid te weten, maar de alles overstijgende omvattendheid, die neemt hij niet aan. De liefde van God wordt daarna zichtbaar. Want de Heer stelt ook een daad. Hij geeft schaduw, die een verkoelende werking heeft. Jona’s woede is een kleine 24 uur letterlijk gekoeld en hij ontvlamt alweer. Want de boom die verkoeling gaf, doet dat niet meer. Ook nu vindt hij zijn woede terecht en spreekt hij uit tot de Heer dat hij tot de dood toe, woedend zal zijn.
De slotwoorden van Jona, zijn die van de Heer. Zijn liefde en erbarmen wordt zichtbaar.
Hij omschrijft de mensen van Ninevé als mensen die het verschil tussen hun rechter- en linkerhand niet weten. En dan is er ook veel vee.
Kortom, er is veel leven in de stad Ninevé. De mensen die rechts niet van links konden onderscheiden, waren tot inkeer gekomen en bekeerden zich van hun slechte weg. Niet algemeen: maar we lezen in vers 8: “Mens en dier moeten in rouwgewaden gehuld zijn en met kracht tot God roepen. Zij moeten zich bekeren, ieder van zijn slechte weg en van het geweld dat aan zijn handen kleeft.” Ze wagen het erop, dat God Zich zal omkeren, berouw zal hebben en Zijn brandende toorn zal laten varen. Zodat zij niet omkomen: en dat ze dus blijven leven.
Wanneer ik weleens woedend ben, leidt dat tot een vraag aan de Heer om iets van zijn mildheid te mogen ontvangen.
Hierbij vraag ik vergeving en sta ik dus in de genade.
Erkenning geven aan de Heer, als Zijnde een toornige God, leidt in mijn leven tot het hebben van de vreze des Heeren.
De mensen van Ninevé, komen tot vreze des Heeren, en roepen krachtig tot de toornige God. Om deze mensen te bereiken koos God een Jona uit.
Zo kan het ook zijn in de Gemeente van Christus.
Deze bestaat uit mensen die de genade van onze drie-enige God erkennen.
Soms werk je samen met iemand die je niet ligt of iemand waar je antipathie tegen hebt.
Ik heb het weleens uitgeroepen naar de Heer:
“Waarom moet ik met deze persoon samenwerken voor Uw koninkrijk? Ik vertrouw hem niet en ik vind hem grillig.”
Vervolgens bleek dat allemaal zo te zijn en toch was het goed.
Ik voelde mij in eerste instantie een Jona, maar het besef van zelf in genade staan was voldoende om tot volhardend dienen te komen.
Verder analyseren doe ik dit niet.
Mijn zonden stijgen ook op voor Gods aangezicht.
Daarmee kan ook ik zijn als Ninevé.
Soms heb ik absoluut geen zin in wat de Heer wil dat ik doe.
Daarmee kan ook ik zijn als Jona.
Belangrijk om niet te moeten zien waarom jij gevraagd wordt door de Heer.
Volgen en dienen, is altijd staan in de jou geschonken genade. Spreken met de Heer en doen.
In de diepte, met ons gebrekkige verstand en met ons temperament.
Hard headed als ik ben, dank ik voor de mij gegeven vreze des Heeren.
Ik heb hem nodig om genade te kunnen toelaten, zodat ik de Heer kan dienen.
Niets uit dit artikel mag zonder uitdrukkelijke toestemming van Deborah Ham worden overgenomen, gekopieerd of gebruikt worden. Uiteraard mag volgens de gangbare regels van bronvermelding er wel naar verwezen worden in andere publicaties. Neem bij twijfel eerst contact op.
Het gebed van Jona, in Jona 2 is gesproken in de diepte.
Jona geeft zijn leven vanuit het binnenste van de vis, in het gebed, letterlijk over aan de Heer.
Hij sluit af met de woorden: “Maar ik, met dankzegging zal ik U offers brengen; wat ik beloofd heb, zal ik nakomen. Het heil is van de Heer!” Waarop het antwoord van de Heer in eerste instantie niet gericht is aan Jona, maar aan de vis. Die Jona vervolgens uitspuwt op het droge.
Daarna kwam het woord van de Heere voor de tweede keer tot Jona.
In de daad van bevrijding uit de vis, komt het woord van de Heere kennelijk niet 1 op 1 tot Jona. God spreekt en Jona ontvangt het woord van Heere.
Jona is boos wanneer Ninevé zich bekeerd: “Zie ik had niet hoeven gaan, mijn weerstand was terecht. Ik wist wel dat het zo zou gaan.”
Hij is zo boos, dat hij het leven erom wil laten. Niet een beetje verongelijkt, maar zo erg verongelijkt dat sterven beter lijkt dan leven met het gevoel van verongelijktheid. De genade die de Heer richting Ninevé laat zien, is kennelijk niet het heil waarover Jona het in de vis heeft.
Het uitvoeren van de opdracht die hij kreeg heeft Jona veel gekost. Dat hij de juiste man op de juiste plek was, ziet hij even niet.
De Heer stelt Jona daarop een vraag: “Bent u terecht in woede ontstoken?”
Dit is een vraag die tot zelfreflectie zou kunnen leiden. De Heer legt niet uit waarom, maar onderwijst door een aanzet te geven tot zelfreflectie.
Deze sleutel van de omgang met de Heer, deze verdieping in de relatie die zij hebben, moet Jona zichzelf cadeau geven.
Jona’s antwoord is vervolgens geen woord maar een daad. Namelijk om ondanks deze aanzet, met woede in zijn hart, buiten de stad te kijken naar wat er gebeurt. Hierbij is zijn verwachting (ondanks zijn begrip van erbarmen-hij wist ja dat het zo zal gaan) dat er vast iets gebeurt qua ondergang met Ninevé. Een klok en klepel verhaal? Jona benoemd van Gods grootheid te weten, maar de alles overstijgende omvattendheid, die neemt hij niet aan. De liefde van God wordt daarna zichtbaar. Want de Heer stelt ook een daad. Hij geeft schaduw, die een verkoelende werking heeft. Jona’s woede is een kleine 24 uur letterlijk gekoeld en hij ontvlamt alweer. Want de boom die verkoeling gaf, doet dat niet meer. Ook nu vindt hij zijn woede terecht en spreekt hij uit tot de Heer dat hij tot de dood toe, woedend zal zijn.
De slotwoorden van Jona, zijn die van de Heer. Zijn liefde en erbarmen wordt zichtbaar.
Hij omschrijft de mensen van Ninevé als mensen die het verschil tussen hun rechter- en linkerhand niet weten. En dan is er ook veel vee.
Kortom, er is veel leven in de stad Ninevé. De mensen die rechts niet van links konden onderscheiden, waren tot inkeer gekomen en bekeerden zich van hun slechte weg. Niet algemeen: maar we lezen in vers 8: “Mens en dier moeten in rouwgewaden gehuld zijn en met kracht tot God roepen. Zij moeten zich bekeren, ieder van zijn slechte weg en van het geweld dat aan zijn handen kleeft.” Ze wagen het erop, dat God Zich zal omkeren, berouw zal hebben en Zijn brandende toorn zal laten varen. Zodat zij niet omkomen: en dat ze dus blijven leven.
Wanneer ik weleens woedend ben, leidt dat tot een vraag aan de Heer om iets van zijn mildheid te mogen ontvangen.
Hierbij vraag ik vergeving en sta ik dus in de genade.
Erkenning geven aan de Heer, als Zijnde een toornige God, leidt in mijn leven tot het hebben van de vreze des Heeren.
De mensen van Ninevé, komen tot vreze des Heeren, en roepen krachtig tot de toornige God. Om deze mensen te bereiken koos God een Jona uit.
Zo kan het ook zijn in de Gemeente van Christus.
Deze bestaat uit mensen die de genade van onze drie-enige God erkennen.
Soms werk je samen met iemand die je niet ligt of iemand waar je antipathie tegen hebt.
Ik heb het weleens uitgeroepen naar de Heer:
“Waarom moet ik met deze persoon samenwerken voor Uw koninkrijk? Ik vertrouw hem niet en ik vind hem grillig.”
Vervolgens bleek dat allemaal zo te zijn en toch was het goed.
Ik voelde mij in eerste instantie een Jona, maar het besef van zelf in genade staan was voldoende om tot volhardend dienen te komen.
Verder analyseren doe ik dit niet.
Mijn zonden stijgen ook op voor Gods aangezicht.
Daarmee kan ook ik zijn als Ninevé.
Soms heb ik absoluut geen zin in wat de Heer wil dat ik doe.
Daarmee kan ook ik zijn als Jona.
Belangrijk om niet te moeten zien waarom jij gevraagd wordt door de Heer.
Volgen en dienen, is altijd staan in de jou geschonken genade. Spreken met de Heer en doen.
In de diepte, met ons gebrekkige verstand en met ons temperament.
Hard headed als ik ben, dank ik voor de mij gegeven vreze des Heeren.
Ik heb hem nodig om genade te kunnen toelaten, zodat ik de Heer kan dienen.
Niets uit dit artikel mag zonder uitdrukkelijke toestemming van Deborah Ham worden overgenomen, gekopieerd of gebruikt worden. Uiteraard mag volgens de gangbare regels van bronvermelding er wel naar verwezen worden in andere publicaties. Neem bij twijfel eerst contact op.