Dat wat begon als de ‘easy lover’ van Collins, maar een eenzame ruimte werd.
Ergens in die diepte.
Praten over wat er in mijn hoofd omging was ontzettend moeilijk.
Tijdens het psychotisch bewustzijn kon ik amper een ‘gesprek’ volgen.
Al lukte het om gaandeweg de psychoses om de aandacht te verleggen naar het leven van de ander.
Maar reageren op wat me dan verteld werd, laat staan navertellen, dat lukte eigenlijk niet.
In contact met hulpverlening nam ik heel bewust wel de ruimte om te delen over ‘mijn staat van zijn,’ hoe zwaar en moeilijk dat ook was. Iemand die zovele gedachten te horen krijgt, kon de mijne er vast bij hebben. Daarbij wilde ik dat er iemand was die een ‘vinger aan de pols’ hield. Een lang gesprek kon ik niet. Zelfstandig naar de locatie gaan kon ik niet. Na afloop kon ik in de auto mijn man eigenlijk nooit vertellen wat er gezegd was. Simpelweg omdat het gesprek in flarden was geraakt en ik hem niet samenhangend kon krijgen in mijn hoofd, laat staan kon uiten. Soms sijpelde er wat verdrietigheid daarover door, maar het werd ook wat het was.
De seconden, minuten, uren, dagen, maanden en opgeteld dus jaren zat ik op een stoel met mijn handen op mijn bovenbenen.
Vasthoudend aan het in stand houden van iets als een dag en nacht ritme.
Ik wist nooit waar de bodem uit bestond.
Bij de tiende psychose zat ik enigszins cynisch tegenover de psychiater.
Gevleugelde uitspraak op mijn werk ooit was: ‘Je moet de slingers zelf ophangen.’
’Tien, hoezo waren d’r nog slingers dan?’
Hij benoemde wat hij meende te bespeuren: mijn enigszins cynische houding.
Rustig keek hij me aan: “Deborah, er is geen reden om aan te nemen dat je erin blijft. Ook deze psychose gaat weer voorbij.”
Laatst omschreef ik deze contact momenten door de jaren heen als neon-letters in mijn hoofd: ‘LEEF’
Op een gegeven moment ging ik de tafel dekken.
Ik moest hiervoor ongeveer tien meter van de keuken naar de eettafel in de woonkamer lopen.
Het was hogere wiskunde om te bedenken wat er op de tafel moest staan. Bestek, borden, kopjes. Het is vaak gebeurd dat ik met te veel of te weinig bestek (mes/vork/lepel/opschep/onderzetter) aankwam bij de tafel en dus weer moest onthouden (1 extra mes halen, 2 vorken moeten terug). Pakken en teruglopen (werd dan uiteindelijk toch vaker heen en weer lopen).
In het begin van deze oefening deelde ik mijn staat van zijn met mijn man. Hij reageerde rustig en lief:
“Joh, Deborah, het is fijn dat je de tafel dekt, maakt niet uit hoe vaak je heen en weer loopt, niemand die het ziet.”
Vanuit de diepte waren er ook geen echte frustraties hieromheen. Achteraf denk ik, er was het zo ‘afgebroken zijn,’ dat het ook niet eens ‘nederig’ voelde. Het was, de ene voet voor de andere zetten en dat combineren met cognitie. De tafel werd zo jarenlang tussen 14-16:00 al gedekt voor het avondeten. Ik kon er soms wat beschaamd naar kijken. Mijn stoel stond gelukkig zo, dat ik met mijn rug naar de eettafel zat.
De immense verlieservaring die soms doorsijpelde kwam beetje bij beetje tot rust.
Tussen de psychoses door, veranderde in dat het niet meer uitmaakte in welk stadium van de psychose ik me bevond.
Het was verschrikkelijk. De diepte was. Dit was geen beladen emotionele doorbraak.
Het was mezelf niet te goed of te slecht vinden om keer op keer heen en weer te moeten lopen voor het dekken van een tafel.
Ik vond het niet leuk en het heeft mijn lijden op dat moment niet verlicht (misschien zelfs verzwaard: confronterender kon niet).
Toch was het belangrijk; misschien hing ik elke maaltijd een snippertje van een van de vlaggetjes op?
PS: Gelukkig zijn er in Nederland mogelijkheden om anytime te praten over die diepte.
Niets uit dit artikel mag zonder uitdrukkelijke toestemming van Deborah Ham worden overgenomen, gekopieerd of gebruikt worden. Uiteraard mag volgens de gangbare regels van bronvermelding er wel naar verwezen worden in andere publicaties. Neem bij twijfel eerst contact op.
Ergens in die diepte.
Praten over wat er in mijn hoofd omging was ontzettend moeilijk.
Tijdens het psychotisch bewustzijn kon ik amper een ‘gesprek’ volgen.
Al lukte het om gaandeweg de psychoses om de aandacht te verleggen naar het leven van de ander.
Maar reageren op wat me dan verteld werd, laat staan navertellen, dat lukte eigenlijk niet.
In contact met hulpverlening nam ik heel bewust wel de ruimte om te delen over ‘mijn staat van zijn,’ hoe zwaar en moeilijk dat ook was. Iemand die zovele gedachten te horen krijgt, kon de mijne er vast bij hebben. Daarbij wilde ik dat er iemand was die een ‘vinger aan de pols’ hield. Een lang gesprek kon ik niet. Zelfstandig naar de locatie gaan kon ik niet. Na afloop kon ik in de auto mijn man eigenlijk nooit vertellen wat er gezegd was. Simpelweg omdat het gesprek in flarden was geraakt en ik hem niet samenhangend kon krijgen in mijn hoofd, laat staan kon uiten. Soms sijpelde er wat verdrietigheid daarover door, maar het werd ook wat het was.
De seconden, minuten, uren, dagen, maanden en opgeteld dus jaren zat ik op een stoel met mijn handen op mijn bovenbenen.
Vasthoudend aan het in stand houden van iets als een dag en nacht ritme.
Ik wist nooit waar de bodem uit bestond.
Bij de tiende psychose zat ik enigszins cynisch tegenover de psychiater.
Gevleugelde uitspraak op mijn werk ooit was: ‘Je moet de slingers zelf ophangen.’
’Tien, hoezo waren d’r nog slingers dan?’
Hij benoemde wat hij meende te bespeuren: mijn enigszins cynische houding.
Rustig keek hij me aan: “Deborah, er is geen reden om aan te nemen dat je erin blijft. Ook deze psychose gaat weer voorbij.”
Laatst omschreef ik deze contact momenten door de jaren heen als neon-letters in mijn hoofd: ‘LEEF’
Op een gegeven moment ging ik de tafel dekken.
Ik moest hiervoor ongeveer tien meter van de keuken naar de eettafel in de woonkamer lopen.
Het was hogere wiskunde om te bedenken wat er op de tafel moest staan. Bestek, borden, kopjes. Het is vaak gebeurd dat ik met te veel of te weinig bestek (mes/vork/lepel/opschep/onderzetter) aankwam bij de tafel en dus weer moest onthouden (1 extra mes halen, 2 vorken moeten terug). Pakken en teruglopen (werd dan uiteindelijk toch vaker heen en weer lopen).
In het begin van deze oefening deelde ik mijn staat van zijn met mijn man. Hij reageerde rustig en lief:
“Joh, Deborah, het is fijn dat je de tafel dekt, maakt niet uit hoe vaak je heen en weer loopt, niemand die het ziet.”
Vanuit de diepte waren er ook geen echte frustraties hieromheen. Achteraf denk ik, er was het zo ‘afgebroken zijn,’ dat het ook niet eens ‘nederig’ voelde. Het was, de ene voet voor de andere zetten en dat combineren met cognitie. De tafel werd zo jarenlang tussen 14-16:00 al gedekt voor het avondeten. Ik kon er soms wat beschaamd naar kijken. Mijn stoel stond gelukkig zo, dat ik met mijn rug naar de eettafel zat.
De immense verlieservaring die soms doorsijpelde kwam beetje bij beetje tot rust.
Tussen de psychoses door, veranderde in dat het niet meer uitmaakte in welk stadium van de psychose ik me bevond.
Het was verschrikkelijk. De diepte was. Dit was geen beladen emotionele doorbraak.
Het was mezelf niet te goed of te slecht vinden om keer op keer heen en weer te moeten lopen voor het dekken van een tafel.
Ik vond het niet leuk en het heeft mijn lijden op dat moment niet verlicht (misschien zelfs verzwaard: confronterender kon niet).
Toch was het belangrijk; misschien hing ik elke maaltijd een snippertje van een van de vlaggetjes op?
PS: Gelukkig zijn er in Nederland mogelijkheden om anytime te praten over die diepte.
Niets uit dit artikel mag zonder uitdrukkelijke toestemming van Deborah Ham worden overgenomen, gekopieerd of gebruikt worden. Uiteraard mag volgens de gangbare regels van bronvermelding er wel naar verwezen worden in andere publicaties. Neem bij twijfel eerst contact op.